12 Januari 1889.
5
Rijksweg in de richting van Prinsenhage; met verzoek, ter
voorkoming van oponthoud in de uitvoering van het werk
de concessiemet het daarbij behoorend waarborgkapitaal
ad ƒ2000, tot eenzelfde doeleinde aan den heer M. A.
Kuijtenbrouwer verleend en door dezen gestort, op den
naam van adressant te willen overschrijven.
Met dit adres het volgende in verband staande, wordt
dit vóór de beraadslaging mede eerst voorgelezen
Adres van den heer M. A. Kuijtenbrouwer, gep. majoor
der O.-I. artillerie, wonende te Teteringen, dato 29 De
cember 1888, te kennen gevende, dat door den Staat der
Nederlanden en de provincie Noord-Brabant de aan hem
verleende concessiën tot aanleg en exploitatie van een
stoomtramweg van Breda naar de Belgische grens en naar
Oudenbosch zijn ingetrokken, onder teruggave van de door
hem gestorte waarborgkapitalen; dat ook nu wel zal moeten
volgen de intrekking van de door deze gemeente aan hem
verleende concessie om een stoomtramweg iD verbinding met
boven besproken wegen te mogen aanleggen en exploiteeren
van af het Stationsplein langs den Stationswegover de
Mark, langs den West-Buitensingel naar den rijksweg in
de richting van Prinsenhage; met verzoek, dat bij die in
trekking ook aan hem worde teruggegeven het ten behoeve
dezer gemeente gestorte waarborgkapitaal, of wel, dat
besloten mag wordendat dit kapitaal zal strekken tot
waarborg van den nieuwen concessionaris van den voor
genomen tramweg, den heer Jhr. van Lawick van Pabst
van Nijevelt, burgemeester der gemeente Arnhem.
Nadat deze beide adressen zijn voorgelezenvraagt de
voorzitter, of de raad het noodig acht ze te stellen in
handen van de commissie voor de tramwegen. Hij voor
zich ziet daarin niets dan oponthoud, dewijl toch enkel een
ander als concessionaris optreedt.
De heer De Booy meent, dat er nogal verband bestaat
tusschen beide adressen. Spreker wenscht vooral waarborg,
dat de concessie tot uitvoering kome.