60
11 Mei 1889.
Nadat deze hieraan voldaan heeft, vraagt de voorzitter,
of iemand der leden aanmerkingen heeft op de voorgelezen
notulen
De heer De Booy komt terug op het te zijnen aanzien in
de vorige vergadering genomen besluit, dat hij in strijd acht
met de usantiën en de toepassing van het reglement van
orde en de gemeentewet. Art. 183 der laatstgenoemde wet
zegt spreker kent de bevoegdheid toe, om aan bur
gemeester en wethouders de verlangde inlichtingen te vragen
en die weg is voor hem, die niet in commissiën gekozen
wordt, de eenige, om het hem opgedragen mandaat te kun
nen vervullen. Spreker wenscht dan ookdat de voorzitter
de verklaring aflegge, dat hij voortaan inlichtingen zalmogen
vragen.
De voorzitter herinnert den vorigen spreker, dat hij tegen
de bekende interpellatie noch gesproken noch gestemd heeft.
Als leider der vergadering, al wil hij voor zich wel inlich
tingen geven, kan hij echter geene verklaring, gelijk door
den heer De Booy bedoeld wordt, afleggen.
De heer Pels Rijcken ziet in de woorden door den heer
De Booy gebezigd, als zou het ten aanzien der beoogde
interpellatie in de vorige vergadering genomen besluit in
strijd zijn met de wet, eene poging tot beleediging van den
raad, maar de raad zegt spreker staat zedelijk te
hoogdan dat hij door woorden uit dien mond zou kunnen
worden beleedigd.
De heer De Booy zegt, dat uit zijne woorden verkeerde
argumenten worden getrokken. Niet heeft hij beweerd, dat
een onwettig besluit zou zijn genomeneenvoudig heeft hij
inlichtingen willen vragen, waartoe hij bevoegd is en ook
verplicht zegt spreker overeenkomstig zijnen eed.
De voorzitter meent, dat deze discussie tot niets leiden
kanen verklaart ieders vrijheid te eerbiedigen en voor zich
enkel steeds naar eed en geweten te handelen.
De heer Pels Rijcken gevoelt zich genoopt alsnog te ver
klaren, dat hij bij zijne zoo even gesproken woorden tot
grondslag heeft genomen het beweerde in de vorige ver-