11 Mei 1889.
69
1881 gehouden Letterkundig Congres, welke zaak nu nog
niet ten einde is gebracht.
De heer Heijlaerts releveert, als tegenhanger van het aan
gevoerde door den vorigen spreker, het feit, dat de Maat
schappij van Landbouw tweemalen van het haar toege
stane crediet geen gebruik heeft behoeven te maken.
De voorzitter licht het in het debat genoemde punt ter
zake van het Congres in 1881 toe, en doet opmerken, dat
ten behoeve van dat Congres niet een crediet maar eene
subsidie van 500 is toegestaan. En wat het nog niet
betaald zijn der koffiehuishouders betreft zegt de voor
zitter dit is aan hen zeiven te wijten, daar zij leveringen
gedaan hebbenvan welke zij niet schijnen te kunnen doen
blijken, dat daartoe last is gegeven.
De heer De Booy meent, dat volgens de redeneering van
den heer Heijlaerts de onderwerpelijke credietaanvraag kan
komen te vervallen.
De heer Heijlaerts zegt, dat niet uit het oog mag verlo
ren worden, dat het crediet enkel moet strekken voor het
geval, dat het noodig zal zijn daarover geheel of ten deele
te beschikken.
De heer Van Hal betoogt, dat de tentoonstelling niet uit
sluitend voor Breda, maar voor de géheele Achtste Afdeeling
der Maatschappij van Lanbouw van belang is, weshalve
spreker ook medewerking zou wenschen van de betrokken
gemeenten.
De heer Heijlaerts geeft daarop te kennen, dat het ledental
van de Achtste Afdeeling der Maatschappij voor 11/12 gedeelten
Bredanaars zijn. Spreker stelt daarbij in het lichtdat het
voordeel, 't welk de tentoonstelling zal afwerpen, ten goede komt
enkel aan Breda en niet aan andere gemeenten.
De heer Van Hal zegt, dat er sprake is, niet van deleden,
die de Achtste Afdeeling uitmaken, maar van de landbouw
belangen, welke voor de betrokken gemeenten in gelijke mate
aan de tentoonstelling verbonden zijn. Bij de Provinciale
Staten van Noord-Brabant kan spreker wel zeggen zijn
de sympathieën voor dergelijke tentoonstellingen niet groot,