80
22 Juni 1889.
5°. Missive van Gedeputeerde Staten voornoemd, dato
16 Mei 1889, G, n°. 16/1, daarbij toezendende een adres
van den heer F. P. J. Klep, lid van den raad dezer ge
meente, gericht aan Zijne Majesteit den Koning, strekkende
om in zake der ruiling van gronden met de gemeente
Breda, vrijstelling te bekomen van de verbodsbepaling,
vervat in art. 1506 B. W.met verzoek om, onder terug
zending, daarop te willen dienen van bericht en raad.
De voorzitter gelooft niet, dat artikel 1506 van het
Burgerlijk Wetboek in dit geval van toepassing is en voert
daartoe gronden aan, o. a. dat de heer Klep de beraad
slagingen over het onderwerp niet heeft bijgewoond en
daarover ook niet meêgestemd heeft.
De heer Pels Rijken zegt, dat die meening juist kan zijn,
maar dat er van de zijde, van den raad geen bezwaar kan
wezen, dat de gevraagde vrijstelling verleend worde.
De voorzitter vraagt, of in dien zin aan Gede
puteerde Staten zal bericht worden, waartoe zonder
hoofdelijke stemming besloten wordt.
6°. Missive van Gedeputeerde Staten voornoemd, dato
16 Mei 1889, G, n°. 46/21, te kennen gevende, dat het
raadsbesluit tot toekenning van een crediet van f 500tot
viering van de 40-jarige regeering van Z. M. onzen Koning f
eerst dan aan hunne goedkeuring moet onderworpen worden
wanneer te dien aanzien de begrooting gewijzigd wordt.
In verband met deze missive brengt de voorzitter ter
tafel de rekening en verantwoording van de uitgaven door
de commissie gedaan voor de feestviering van den 12den
en 13den Mei 1889, welke rekening aanwijst eene uitgaaf
van f 337,40.
Voorts legt de voorzitter den raad voor een ontwerp
besluit, om, ingevolge art. 213 der gemeentewet, de
machtiging van Gedeputeerde Staten dezer provincie te
verzoeken, bovengenoemde som van f 337,40 te brengen
ten laste van art. 1 van Hoofdstuk VIII der begrooting
van uitgaven voor 1889.