22 Juni 1889. 87 straat bevindende pakhuis, ter grootte van ongeveer 600 vierkante meters; met verzoek hieromtrent de voorwaarden te mogen vernemen. De voorzitter stelt voor, dit adres te verzenden aan burgemeester en wethoudersom daarop te beschikken. De heer De Booy, liet woord gevraagd en bekomen heb bende, zegt, dat ten opzichte van dit adres de raad staat voor een voldongen feit, vermits de heer Marijnen den in huur gevraagden grond reeds 4 a 5 maanden in gebruik heeft. Spreker leest voor art. 1 der algemeene politiever ordening voor deze gemeente en meent, dat als burgemeester en wethouders den adressant reeds de vereischte vergunning verleend hebbenhet adres niet aan hen behoeft te worden teruggezonden. De voorzitter antwoordt, dat de grond waarover sprake is niet aan den openbaren weg gelegen is, en dat den heer Marijnen er op opmerkzaam gemaakt is, dat hij, om dien grond in huur te hebbenzich tot den gemeenteraad moest wenden. De heer De Booy ziet in deze zaak eene onregelmatig heid, welke hij mede moet constateeren ten opzichte van het plaatsen van telephoonpalen in het Valkenberg, die het park ontsieren en waarover de raad niet is gehoord. De voorzitter zegt, dat dit punt nu niet aan de orde is. De heer De Booy acht dit punt analogue aan het onder werp dat in bespreking is. De voorzitter ontkent dit nadrukkelijk, en stelt opnieuw voor, het adres aan burgemeester en wethouders te ver zenden. De heer Van Hal meent aan de onderwerpelijke aan vraag, welke tegen vergoeding wel zal bewilligd worden, evengoed als de gronden aan de Oudevest in bruikleen zijn gegeven, iets anders te moeten vastknoopen. De groote zucht tot bouwen zegt sprekerheeft ten gevolge, dat de singels gebruikt worden tot berging van materialen. Gaarne ziet hij activiteit, maar den heer Marijnen laten betalen en anderen niet: dat kan niet goedgekeurd worden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1889 | | pagina 87