88
22 Juni 1889.
Spreker wenscht burgemeester en wethouders volstrekt niet
te grieven maar nu er eene aanvrage is om grond tot
berging van bouwmaterialen te huren, acht hij zich ge
noopt hunne aandacht er op te vestigen, dat op meer dan
eene plaats bouwmaterialen worden opgeslagen, vaak tot
hinder der geregelde communicatie, b. v. in den toegangs
weg naar de Gasthuisvelden, alwaar de havenkant opge
hoopt is met steenenzóódanigdat de rij- en voertuigen
schier niet kunnen wisselen. Spreker geeft dan ook bur
gemeester en wethouders in overweging om maatregelen te
nemen opdat in dien toestand verbetering kome.
De voorzitter is het met den spreker eens, wanneer het
een bestendigen toestand geldt, maar bij het lossen van
steenen, dat bij den vooruitgang van Breda veelvuldig ge
schiedt, is de toestand niet meer dan van tijdelijken aard.
De heer Van Mierlo heeft ook opgemerkt, dat hoopen
steen opgestapeld zijn in den weg naar de Gasthuisvelden.
Er mogen op zulke plaatsen zegt spreker geen maga
zijnen gemaakt worden, te minder, dewijl die hoopen steen
hinderlijk zijn voor de bewoners en de passage.
De voorzitter wijst er nogmaals op, dat dit niet is een
toestand van blijvenden aard. Het bouwen eener kerk o. a.
zegt de voorzitter eischt den aanvoer van veel steenen.
De heer Van Aken deelt mede, dat in het dagelijksch
bestuur meermalen over de onderwerpelijke aangelegenheid
is gesproken, ten einde daarin regel te brengen.
De heer Pels Rijcken kan zich wel vereenigen met het
voorstel om het adres te verzenden aan burgemeester en
wethouders, doch niet in dien zin, dat nu reeds bepaald
zou zijn om den grond te verhuren.
Zonder hoofdelijke stemming wordt daarop besloten
het adres te verzenden aan burgemeester en wet
houders, om later de beslissing aan den raad te
onderwerpen.
14°. Missive van het burgerlijk armbestuur alhier, dato
6 Juni 1889, n°. 23, houdende toezending in tweevoud