114
4 Juli 1891.
zijn schuld iemand kan geraken, vrijgeviger geweest en van
daar de neiging om bij aanvrage van pensioen zich steeds
op artikel 5 der verordening te beroepen, tegen de bedoeling
van den gemeente-wetgever.
Ter voorkoming van dit bezwaar is het der commissie
voorgekomen, dat de bepaling van artikel 9b der verorde
ning diende te worden verduidelijkt, door achter de woorden
»indien hij twintig of meer dienstjaren telt" het slot van
artikel 9b te doen luiden:
»mits hij beneden den respectieven leeftijd zij in artikel
4 vermeld; heeft hij den genoemden leeftijd bereikt of' wel
meer dan dertig jaren dienst, dan wordt het pensioen
berekend als sub. a bepaald.
De commissie heeft mitsdien de eer beide deze wijzigingen
in de pensioensverordening der gemeente-ambtenaren aan
den Raad voor te dragen.
De commissie voornoemd,
DE MANvoorzitter.
J. H. VAN MIERLO, secretaris.
Bijlage, behoorende bij bovengenoemd voorstel.
Breda, 26 Februari 1891.
De ondergeteekende stelt aan de commissie van beheer
van het pensioenfonds voor, tot den Gemeenteraad het
verzoek te richten, in de verordening tot regeling der
pensioenen van de gemeente-ambtenaren en bedienden te
Breda de navolgende bepalingen in te lasschen:
1°. als 4de alinea in Art. 7
Voor hem, die, na op eigen verzoek ontslagen te zijn,
later wordt herplaatst, zijn de diensten vóór het ontslag
en die, na de herplaatsing bewezen, gelijkelijk geldig.
2°. als 8ste alinea in Art. 20
Gewezen gemeentelijke ambtenaren worden bij herplaat
sing ten opzichte hunner bijdrage in het pensioenfonds niet