4 Juli 1891.
117
Nadien is wel is waar door den Raad beslist, dat het
afgerasterd gedeelte in het Valkenberg, aan de Sociëteit
verhuurd, bij haar tot ultimo September 1890 in huur zal
blijven, en dat wel in de zitting van den Raad van
1 Augustus 1889, doch de vraag of er een nieuw gebouw
in het park zal worden opgericht, is niet ter sprake ge
komen en omtrent het advies dus van de Commissie, dat
de gemeente zelve een paviljoen aldaar zal stichten, is tot
heden nog geene beslissing genomen.
In dezen stand van zaken zijn ingekomen de voorstellen
van de Raadsleden Rombouts en Nelissen, en alhoewel
uwe Commissie zich daarmede niet vereenigen kanzegt
zij dank aan die beide Heeren, dat zij door hunne voor
stellen de zaak aan de orde gebracht hebbenen daardoor
aanleiding hebben gegeven om eene beslissing van den
Raad uit te lokken, die door de geheele gemeente reik
halzend wordt tegemoet gezien.
Uwe Commissie blijft het verst verwijderd van het voor
stel van den Heer Rombouts.
Dit strekt hoofdzakelijk daartoe, dat op de plaats, het
meest geschikt volgens de meening van den heer Rosseels
den ontwerper van den aanleg van het parkeene kiosk
zal worden gebouwd, geschikt tot het geven van muziek
uitvoeringen, met getrasseerden kelder, waarin de muziek-
lessenaars, door de gemeente aan te schaffen, zouden kunnen
worden geborgendaar te stellen voor eene som van
hoogstens twee duizend vijf honderd gulden.
En als motieven worden daarvoor aangegeven:
«Dat het niet op den weg der gemeente ligt, lokalen op
«te richten voor publieke vermakelijkheden, en dit aan
«particulier initiatief moet worden overgelaten
en »dat de aanleg en het onderhouden van een paviljoen
«niet geringe kosten zal na zich slepen;"
terwijl daarbij nog een ander motief aangevoerd wordt:
«dat het oprichten door de gemeente van lokalen, alwaar
«later sterke dranken in het klein zullen worden verkocht,
«in strijd is met den geest der wet op den kleinhandel in
«sterken drank."