4 Juli 1891. 121 wet tot regeling van den kleinhandel in sterken drank, zal uwe Commissie opmerken, dat de wet van 16 April 1885 Stbln°. 78) strekt, zooals in den considerans daarvan te lezen staat, tot beteugeling van openbare dronkenschap. Als nu de heer Rombouts in zijne verbeelding zich voor stelt ergelijke tooneelen van dronkenschap, tengevolge van het daarzijn van een paviljoen in het park, waarin men benevens ververschiugen ook sterken drank zal kunnen bekomen, is dit een schrikbeeld, dat wel geen ander zal bevangen en den Raad niet zal terughouden, te beslissen in den geest van het voorstel uwer Commissie. De vraag is of voor een te stichten paviljoen de zooge naamde vergunning volgens die wet zal verkregen worden? Te recht heeft de wet, die beoogt, het getal der lokalen, waar sterke dranken gebruikt worden, te verminderen, voor bijzondere gevallen de inrichting van nieuwe lokalen toegelatenwaartoe dan vereischt wordt de autorisatie van de aangewezen autoriteitgevallen waarin geen vrees bestaat voor dronkenschap; en uwe Commissie vermeent, dat de autorileit hier wel zou aannemen, in strijd met het sclnikbeeld van den voorsteller Rombouts, dat voor dergelijke vrees hier geen schijn aanwezig is en de vergunning wel zal verleenen. Uwe Commissie dus besluit ten aanzien van het voorstel van het Raadslid Rombouts, dat dit door den Raad niet moet worden aangenomen. Het voorstel van den heer Nelissen is ingediend onder overlegging eerier missive van den secretaris der gemeente Maastricht, aan den secretaris dezer gemeente, van 17 No vember '1890 en van een afschiift van een contract, waarbij Burgemeeste en Wethouders der gemeente Maastricht, ingevolge Raadsbesluit van 2 April 1891, de restauratie in het stadspark aldaar onderhands verhuren. Uwe Commissie merkt voor alles op, dat men zich niet te veel moet laten leiden hoe in de eene of andere stad

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1891 | | pagina 121