138
8 Augustus 1891
hoeve te geschieden, opdat er geen onderbreking van het
onderwijs plaats hebbe, maar niet om eiken leeraar maar
voor een jaar te benoemen.
De heer Rombouts licht nader zijne bedoeling toe. Niet
wenscht spreker telkens een leeraar te benoemen slechts
voor één jaarmaar hem de voorwaarde te stellen dat hij,
bij eventueel vertrek, geen ontslag kan bekomen vóór het
cursusjaar ten einde is.
De heer Van Mierlo heeft bezwaar tegen het stellen dier
voorwaarde.
Ten eerste is die conditie bij de oproeping niet gesteld,
en tweedens is zij in de practijk onmogelijk. De heer
Vierhout heeft in April bedankt en door de vele te ver
vullen formaliteiten kan nu eerst de benoeming van zijn
opvolger plaats hebben. Maar niet altijd bedanken de leer
aren: ook de dood bedankt hen. En hoe dan de regeling,
als alle leeraren per cursusjaar verbonden waren? Kon de
voorgestelde bepaling gemaakt worden, dan was zulks wel
goed, maar spreker acht het onmogelijk.
De voorzitter bevestigtdat vele formaliteiten te vervullen
zijn en acht de bepaling, die nergens bestaat, bezwarend.
Een sterfgeval zegt de heer Van Aken kan voor
komen en dan moet noodwendig tusschentijds in de vacature
voorzien worden.
De heer De Booy hecht niet zoo groote beteekenis aan
het argument van den heer Van Mierlo, dat ook de dood
kan intreden. Deze toch breekt alles. Maar wat spreker
niet begrijpt is, dat nu bezwaren worden in het midden
gebracht, terwijl de Raad vroeger reeds beslist heeft om de
leeraren per cursusjaar te benoemen. Spreker verklaart dan
ook meê te gaan met het voorstel van den heer Rombouts.
Al staat Breda alleen dit doet niets af aan het nuttige
der bepaling, welke ook door andere gemeenten kan ge
volgd worden. En wat het punt van onwetendheid der
leeraren met de voorgestelde bepaling betreft: de pers die
zoo uitvoerige verslagen van de raadszittingen geeft, zal het
ook vroeger ten deze verhandelde wel opgenomen hebben,