144 8 Augustus 1891. 'sjaars, bedragende 52,085te kennen gevende, dat voor noemde heer Neurdenburg is aangeschreven om aan zijne verplichting te voldoen, doch dat hij heeft verklaard dan alleen te zullen betalen, wanneer de gemeenteraad dit vordert. Bij deze missive wordt de met den heer Neurden burg gevoerde briefwisseling overgelegd. De voorzitter geeft tot inlichting te kennen, dat toen indertijd de zaak aan de orde washet voorstel was om den heer Neurdenburg eene som in eens toe te kennen maar dat dit voorstel toen is verworpen. De heer Rombouts is van oordeel, dat aan den heer Neurdenburg is toegekend eene personeele toelage van 500 en hij daarvan niet aan het pensioenfonds behoeft bij te dragen. Spreker grondt zijne meening, dat de toelage is personeelop het verhandelde in de raadsvergadering van 12 April 1890 en de discussiën in de raadszitting van 80 November 1889. Z. i. gold die toelage voor één jaar, om zoo voort te gaanals daartoe telken jare besloten werd. De heer Nelissen moet doen opmerken dat er twee ge vallen te onderscheiden zijnin het eene geval is de toelage verbonden aan het ambt, in het andere aan den persoon. Verschillende leden zeggendat het was eene jaarlijksche toelage. De heer Van Mierlo leest ter verduidelijking van het onderwerp art. 21 der betrokken pensioensverordeningen concludeert daaruit, dat hier geen sprake is van tijdelijke inkomsten of toevallige batenmaar eene vaste toelage. De voorzitter geeft in overweging bij stemming uit te makenof de heer Neurdenburg alsnog de bijdrage behoort te doen of niet. Daarop wordt tot hoofdelijke stemming overgegaan, waarvan de uitslag is dat met algemeene stemmen op ééne na, die van den heer Rombouts, besloten wordt, dat alsnog de heer Neurdenburg f 52,085 aan het pensioenfonds der gemeente-ambtenaren en bedienden alhier zal hebben bij te dragen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1891 | | pagina 144