8 Augustus 1891.
151
den heer Guljé aan den dag gelegd niet groot is. Z. i.
moet de voordracht van burgemeester en wethouders steunen
op bijna zekerheid, daar anders geen voorstel van hunnent
wege zou gedaan zijn. Maar dan ook moet de vergoeding
eenigszins beter zijn. Spreker stelt voor aan het gezin
f 100 toe te kennen.
De heer Van Aken zegt, dat door het dagelijksch bestuur
onderzoek is gedaan, of het overlijden het gevolg kan zijn
geweest van verleende diensten bij den brand, en dat de
heer Guljé te goeder trouw is geweest in zijne daaromtrent
gedane mededeeling.
Ter opheldering van het gesprokene door den heer Van
Akendie zijne woorden verklaart als boven omschreven
wisselen de heeren Van Aken en Guljé enkele woorden.
De heer Heijlaerts betoogt, dat van geneeskundig stand
punt a priori kan worden aangenomendat de betrokken
persoonten gevolge van verleende diensten bij den brand
is gesuccombeerd. Het is een feit dat hij, die eenmaal aan
longontsteking heeft geleden, veel vatbaarder is. Zoo iemand
heeft rekening te houden met de weersgesteldheid en niet
te betwijfelen isof de persoon waarvan sprake isheeft
door werken verhit en het vatten eener verkoudheidzich
aan de doodelijke gevolgen daarvan blootgesteld.
De heer Van Dam onderscheidt tusschen art. 6, al. 1 dei-
verordening sprekende van vergoeding en art. 6al. 2
gewagende van toelage. In het eerste geval heeft de ge
meentewetgever op het oog personendie bij bekomen
ziekte of wonden in het leven blijven; in het tweede geval
personen, die daarna komen te overlijden. Vergoeding is
meer eene tegemoetkoming voor tijdverlies. Zal nu de uit-
keering geschieden krachtens alinea 1 of 2 Eene vergoeding
voor eens ad f 100 acht spreker in dit geval te weinig.
Is de genoemde persoon overleden ten gevolge van bewezen
diensten bij den branddan behoort de verordening gehand
haafd te worden en geen vergoeding gegeven te worden
waar recht is op eene toelage.
De heer De Booy wenscht, naar aanleiding van het ge-
10