154 8 Augustus 1891. gulden 's jaars en gedurende de laatste vier maanden zes honderd gulden 's jaars. Uit deze stukken blijkt alzoo Uit het stuk overgelegd onder a dat de adressant den ouderdom van 71 jaren heeft be reikt, terwijl tot de bekoming van pensioen, ingevolge artikel 4, n°. 1 der verordening, een leeftijd van zestig jaren is voldoende. Uit de stukken overgelegd onder b en c: dat adressant slechts gedurende elf jaren en negen en een halve maand voortdurend in dienst der gemeente is geweest en alzoo den diensttijd, bij artikel 4, n'. 1 der verordening gevorderd van twintig jarenniet heeft vervuldweshalve hijop grond van gemeld artikel 4, geen recht op pensioen heeft verkregen. Tevens blijkt echter uit gemelde stukken, dat adressant heeft een diensttijd van meer dan tien jaren. Bij zijne aanvrage beroept adressant zich dan ook op artikel 5 der verordening, waarbij aan ambtenaren en be dienden ook pensioen wordt verleend, wanneer zij na tien- jarigen dienst door ziels- of lichaamsgebreken voortdurend ongeschikt voor hunne bediening zijn geworden; en aange zien adressant had meer dan een tienjarigen diensttijd, hebben burgemeester en wethouders, naar aanleiding van gemeld artikel 5, den kantonrechter verzocht twee deskun digen tot onderzoek dier beweerde ongeschiktheid te be noemen. Tot deskundigen zijn benoemd Dr. Van Wijngaarden en Dr. Hofman, die na den vereischten eed in handen van den kantonrechter te hebben afgelegd, rapporteerden, dat genoemde Jan Schurink lijdende is aan duizelingenten gevolge van atheroma van de bloedvaten der hersenen en bovendien behept is met eene hydrocele van belangrijken omvang en ten gevolge dezer lichaamsgebrekenin verband met zijnen hoogen ouderdommoet worden beschouwd als te zijn ongeschikt voor zijne bediening als agent' van politie.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1891 | | pagina 154