14 Augustus 1891.
161
dat in de bouwcommissie mannen zitting hebben, toege
rust met aesthetiseh gevoel, en het voorstel is nu in de
kom der gemeente den stadswerkwinkel te vestigen. In
diezelfde vergadering betoogde de heer Van Dam, dat de
zaak eerst tot rijpheid van behandeling zou gekomen zijn
als plannen en teekeningen waren overgelegd. Wordt met
het voorstel meêgegaan dan zalnaar de vox populi zich
laat hooren, het huis van den architect ingenomen worden
door den boekhouder van de gasfabriek. Maar zulke regelingen
zijn niet in het finantieel belang van de gemeente. Na
verdere weerlegging der argumenten om den stadswerk
winkel in de kom der gemeente over te brengen en den
architect, in het belang der gemeente, aldaar te doen
wonenvraagt sprekerwaar de plannen en teekeningen
door den heer Van Dam bedoeld, zijn? Worden dieniet
overgelegd, dan acht spreker den Raad incompetent eene
beslissing te nemen.
De voorzitter zegt, dat eer de plannen kunnen worden
overgelegd, er toch een besluit moet bestaan, of de beoogde
verandering werkelijk zal tot stand komen. Men moet
weten wat men wil. Overigens is de geschiedenis der zaak
bekend.
De heer Nelissen erkent, dat de gebouwen aanvankelijk
zijn aangekocht om de rooilijn te regulariseeren. Later is
in overweging genomendaaraan de meest gewenschte
bestemming te geven. Spreker gelooft echter nietdat de
beleediging het aesthetiseh gevoel aangedaan, door over
brenging van den stadswerkwinkel naar de Karnemelkstraat,
zoo groot zal zijnwant die wordt aan de achterzijde ge
plaatst. Men besluite in principe, in afwachting later van
de plannen.
De heer Pels Rijcken verklaart zich met het voorstel-
Nelissen vrijwel te kunnen vereenigen, doch wenscht te
vragen, wat met het overige gedeelte van het terrein uit
komende aan de Ginnekenstraat zal geschieden
De voorzitter verzoekt, als de vorige spreker zich daar
omtrent eenig denkbeeld gevormd heeft, dit voor te stellen.