166
14 Augustus 1891.
De heer Nelissen wijst den voorzitter er op, dat wanneer
men achter de school gaat zien, men overtuigd zal worden,
hoe dringend noodig de verbetering is. Zulk een toestand
vindt men niet in het minste dorp.
De heer Rombouts meent, dat de Raad genoegzaam van
de zaak gesaisisseerd is om in deze te beslissen. Nu de
school afgebroken wordt, kan het plan opgemaakt worden.
De voorzitter zegt genoeg geijverd te hebben tegen het
plaatsen aldaar eener schoolen nu ze er ismoet ze weer
afgebroken worden.
De heer Heijlaerts vindt het raadselachtig, waarom niet
begonnen wordt met het afbreken der school. Een bevel
daartoe van den voorzitter is voldoende. Men ruïneert het
geheele gebouw.
De heer De Booy is van oordeel dat punt 4 en 5 van
het voorstel-Nelissen geen verband houdt met het voorstel-
Pels Rijcken en daarom het voorstel-Nelissen onmiddellijk
kan uitgemaakt worden.
De heer Van Hal zegt, dat toen hij den heer Pels Rijcken
verzocht zijn voorstel te wijzigen, dit juist was met het oog
op punt 4 en 5die geen verband met de andere punten
houden. De toestand ter besproken plaatse is zeer slecht;
vroeger was er plaveiseltoen de blokken nog bestonden en
er verbinding was met de Akkerstraat door de Blokken naar
de Halstraat. Spreker zet vervolgens het plan dat de heer
Nelissen beoogt uiteen en prijst dit aan, er bijvoegende,
dat ook deskundigen daarmede homogeen zijn, terwijl hij
voorts de financieele zwarigheden weerlegt, kunnende er
huizen gebouwd worden van 8 meter hoogte; spreker be
veelt ten slotte aan het voorstel-Nelissen aan te nemen en
een plan af te wachten, welk spreker gaarne met de andere
plannen in de eerstvolgende vergadering tegemoet ziet.
De voorzitter kan dit niet toezeggenmaar hoopt toch
die plannen zoo spoedig mogelijk te kunnen overleggen.
De heer De Booy meent, naar aanleiding van het ge
sprokene door den voorzitter, te moeten zeggen, dat het
wel niet officieel bekend is, maar dat de kaarten reeds
bestaan.