14 Augustus 1891.
169
houders zijn gestelddoch waarvan niets meer gehoord is.
Tegenover het voorbeeld van Nijmegen, door den heer
Rombouts genoemdstelt spreker Leeuwardenwaar een
pachtsom verkregen wordt van 3187. Dienaangaande is
spreker bereid de ontvangen stukken over te leggen. De
commissie wil eerst een maximum-som gevoteerd en daarna
een plan overgelegd zien, doch deze orde moet omgekeerd
worden. Ten slotte vraagt spreker aan welke omstandigheid
het te wijten isdat van de plannen tot onderzoek gesteld
in handen van burgemeester en wethouders niets meer
vernomen is?
De voorzitter antwoordt, dat die plannen primitief gekomen
zijn van burgemeester en wethouders, en verschillende om
standigheden de zaak hebben tegengehouden.
De heer Rombouts wenscht enkel tot betoog dat zijn
voorstel de wijdste strekking heeft, er op te wijzen, dat
hierdoor gebroken wordt met het bestaande.
De heer Van Hal beveelt aanmet het voorstel van den
heer Rombouts te beginnen, dan wordt de beste orde
gevolgd, opmerkende, dat ook de conclusie van het rapport
is om de voorstellen van de heeren Rombouts en Nelissen
niet aan te nemen. Finaliter behoort behandeld te worden
het voorstel der commissie.
De heer Pels Rijken betoogt, dat als het voorstel der
commissie wordt aangenomende andere voorstellen eo ipso
vervallen.
Maar die voorstellen zegt de heer Van Hal kunnen
niet buiten behandeling gesteld worden,
Den heer Van Dam komt het voor, dat het rapport der
commissie enkel moet worden beschouwd als een verslag
anders zijn er drie voorstellen. Maar wat nu de wijdste
strekking heeftis niet uitgemaakt. Spreker acht het rationeel
dat het rapport der commissie niet als een voorstel wordt
beschouwd.
De voorzitter wijst er opdat ook het verslag der com
missie bepaalde voorstellen bevat.