176 14 Augustus 1891. De gemeente hebbe dit wil spreker herhalen niet in concurrentie te treden rnet particulieren. Ook staat spreker alleen de verpachting voor, voor de zes zomermaanden. De heer Rombouts vermeent, dat het voorstel van den heer Nelissen beter is dan dat der commissie en stelt voor als amendement, de woorden voor koffie- en restauratiezaal te doen vervallen en daarvoor in de plaats te stellen tot bewaring der benoodigde warenustensiliënen tevens tot verblijf van den pachter. De heer Pels Rijcken zegt, dat de heer Nelissen strijdt voor particulierenmaar spreker strijdt voor het algemeen belang. Zou het oprichten der koffie- en restauratiezaal gepaard gaan met verlies voor concurrentendan kan hij dat betreuren, maar het algemeen belang kan daaraan niet ten offer gebracht worden. De heer Van Dam gelooft ook dat de soort paviljoen- quaestie ernstig mag overdacht worden. Men staat voor een nieuw te creëeren toestand. Zal er een pachter op de te stellen voorwaarden te vinden zijn? Zal het publiek 't paviljoen bezoeken om den pachter te kunnen doen betalen? Zal de pachter der enceinte kunnen concurreeren met Concordia, Flora, Duivelsbrug enz.? Wanneer er dus een kostbaar gebouw geplaatst was, kon wel eens geen pachter gevonden worden. Dan kan iemand komen aankloppen om hem de pacht te gunnen, met uitsluiting van het publiek. Spreker ziet ook niet inwanneer de Sociëteit met het kleine veel bezocht werd, en men er alles kon verkrijgen, waarom nu voor het publiek zulk een luxurieus lokaal moet gevestigd worden. De mogelijkheid bestaat dat de pachter, die slechts gedurende 5 a 6 maanden publiek kan ver wachten, aan de concurrentie niet het hoofd zal kunnen bieden, en dan zal men wel verplicht zijn het kostbare pand aan de Sociëteit of een andere vereeniging te verhuren. Spreker verklaart ten slotte meer te zijn vóór het voorstel Nelissen. De heer Van Hal verklaart gaarne, dat hij als lid der commissie was zeer conciliant en herinnert aan den ouden

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1891 | | pagina 176