14 Augustus 1891. 177 toestand, toen reeds een vrij groot gebouw aan den vijver stond, dat diende voor versiering, gelijk daarvan nog enkele voorbeelden zijn in Frankrijk en België. Het geldt hier de roem en de trots der gemeente, waarvoor elders tonnen gouds betaald worden. Vroeger is het oude paviljoen afge brand waarin men ook kon binnen zitten. Naderhand is op modieker schaal te werk gegaan. Een offer van ƒ16.000, waarvan de rente a 5°/0 is 800zou dat zoo'n ruïne zijn voor de stad? In alle geval staat spreker voor het vestigen van een mooi gebouw, terwijl de meeste gemeenten daarin een localiteit als bedoeld wordt, bezitten. Het recht van opstal acht spreker gevaarlijk. Ten slotte verklaart spreker te zullen stemmen vóór het voorstel van de commissie, dat zal bijdragen om het Valkenberg tot zijn recht te brengen. De heer Roinbouts handhaaft, na al hetgeen hij gehoord heeft, zijn amendement. De heer Van Hal schijnt een groot lokaal te willen, maar dan zal men dieper in de beurs moeten tasten. Niet eens f Ü0.000 zal dan toereikend zijn; dan zal men den weg op moeten als te Deventer, alwaar f 50.000 besteed is. De heer Heijlaerts stelt als oud-Bredanaar groot belang in het Valkenberg. De toestanden zijn veranderd en het komt nu ten bate van allen. Maar wanneer men er een gedeelte afneemt, dan blijven er toch nog velen buiten, die niet betalen kunnen. Spreker wijst op elders, alwaar alle standen gelijk genot kunnen hebben; b. v. Nijmegen. Wanneer aldaar concerten plaats hebben, dan worden die bezocht door menschen van alle standen. Er is bewaking en niets wordt bedorven. Zoo zijn er tal van plaatsen meer. Voorts is spreker van oordeeldat als men iets goeds wil tot stand brengen, dit veel geld zal kosten; ten slotte zich verklarende vóór het procédé van den heer Rombouts. De heer Van Hal wenscht alleen een kleine opmerking te maken. De heer Rombouts heeft gezegd, dat spreker iéts grootsch wil maken. Maar de heer Rombouts heeft vergeten dat een cijfer genoemd is. Overigens weet spreker

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1891 | | pagina 177