'1 September 1891. 203 en de rivier De Donge, onder daarbij bepaalde voorwaar den dat: 1. 2. 3. 4 de sluis bij De Markbuitengewone omstandigheden uitgezonderd, steeds zal moeten openstaan en dat bij stijgend Markwater, door de sluis in de Oosterhoutsche haven zoo dikwijls zal moeten worden geloosd, als met de belangen der scheepvaart is overeen te brengen. »De commissie voornoemd brengt bij hare missive van den 31 Juli 1891bezwaren in tegen de door den gemeen teraad sub. 4 gestelde voorwaardeen wenscht dat die gelezen zal worden als volgt: »dat, als dit met de belangen der scheepvaart en der op de Oosterhoutsche haven en De Donge uitwaterende polders is overeen te brengen en behoudens buitengewone omstandighedende sluis bij De Mark zal moeten openstaan en door de sluis in de Ooster houtsche haven zal moeten worden getapt." Zij zegt verder: »en daar het natuurlijk niet in de bedoeling van den Raad heeft kunnen liggen om door den afvoer van water derden te benadeelen, zoo zal deze verandering, die eigenlijk reeds zonder nadere omschrijving van zelve spreekt, wel niet bij den Raad het minste bezwaar opleveren om daardoor alle verkeerde gevolgtrekkingen te keerendie nu te Oosterhout gemaakt worden". Uwe commissie beaamt ten volledat het nimmer in de bedoeling van den gemeenteraad heeft gelegen om derden door den afvoer van water te benadeelen maar doet in de eerste plaats opmerkendat de subsidie van f 100,000 werd toegekend, om door de daarbij bepaalde voorwaarden te verkrijgen 1°. Verbetering van scheepvaart, verkorting van den waterweg; 2°. het middel om bij lager waterstand door onvoldoenden

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1891 | | pagina 203