19 September 1891. 211 Ook de heer Vreede gaat mede met het voorstel van den voorzitter, met het oog hierop, dat daardoor de commissie in de gelegenheid zal zijn, het nader adres met de ontwerp verordening te vergelijken. De heer Rcfmbouts zegt, dal wanneer er leden zijn die persoonlijk nog voorlichting wenschenhij tegen de ver zending van het adres geen verdere bedenking zal inbrengen. Vervolgens wordt, overeenkomstig het voorstel van den voorzitter, besloten, het voorgelezen adres te verzenden aan de commissie van toezicht op het lager onderwijs alhier, met verzoek om bericht. 3°. Missive van den heer minister van financiëndato 18 Augustus 1891, n°. 56, afdeeling domeinen, te kennen- gevende dat bij het bedingvervat in de artt. 5 en 6 der nog door de wet te bekrachtigen ovei eenkomst van 7 Juli 1890, gedacht is aan de tot dusver op de daarbij genoemde terreinen gebruikelijke wijze van schieten zonder vaste schietbanen en zonder andere kogelvangers dan die de verhevenheden van het terrein opleveren, doch dat thans blijkt de behoefte aan aanleg van vaste schietbanen met kogelvangers; met voorstel art. 6 in dier voege aan te vullen, dat het aldus luidt: »De erfpachtster duldtgronden vallenen dat de «Staat op de perceelen Oosterhout, sectie 1, nis. 124, 125 »ged.136 en 137, op den ongenommerden weg lusschen «124 en 125 ged. en op het noordelijk deel van het perceel «Oosterhout, sectie I, u°. 138, biunen 75 meter van zijne «noordelijke grens, schietbanen met kogelvangers aanlegt, «onderhoudt en gebruikt, en daarvoor zand en plaggen uit «den erfpachtsgrond steekt en in den weg staand houtgewas «opruimt". De voorzitter deelt mede, dat deze brief bereids gesteld is in handen van de raadscommissie voor de waterleiding en deze het volgend advies heeft ingezonden:

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1891 | | pagina 211