7 Februari 1891.
21
wierden per cursusjaar en bij eventueele aanvrage om eervol
ontslag, die aanvrage zouden indienen drie maanden vóór
het eindigen van zoodanig cursusjaar. Van een op dit punt
te stellen voorbeeld, verwacht spreker goede gevolgen.
De heer Van Mierlo maakt opmerkzaamdat een leeraar
ook kan komen te overlijden.
In dat geval zeggen enkele leden is er force
majeure in 't spel.
De voorzitter herinnert, dat ook nu de leeraren hunne
aanvrage om eervol ontslag drie maanden te voren moeten
indienenerkennendedat de benoeming per cursusjaar
beter is; doch dit punt gaat de voorzitter voort is
nog niet besproken.
De heer Rombouts doet opmerken, dat de verordening
op het middelbaar, onderwijs niets bevat, hetzij omtrent den
tijd van ontslag-aanvrage, hetzij omtrent de benoeming van
leeraren, maar dit onderwerp beheerscht wordt door de
wet op liet middelbaar onderwijs. De verplichting om drie
maanden te voren te waarschuwen, is den leeraren in
lateren tijd opgelegd; en in zoo verre zou spreker daarmede
wenschen te brekendat nu bepaald werddat voor het
vervolg de leeraren zullen benoemd worden per cursusjaar
en zij ontslag wenschende, drie maanden vóór het eindigen
van zoodanig cursusjaar dat ontslag behooren aan te vragen.
Voorts zou spreker verlangendat die bepaling reeds op
de nu aan de orde zijnde benoeming wierde toepasselijk
gemaakt.
De voorzitter is er niet tegen, de benoeming onder die
voorwaarde te doen plaats hebben, en vraagt, of de Raad
zich daarmede kan vereenigen?
Niemand het woord verlangende, wordt dienover
eenkomstig besloten.
De heer Pels Rijcken doet het voorstelin de verordening
op het middelbaar onderwijs als algemeenen regel te bepalen,
dat de leeraren benoemd worden voor een cursusjaar, en zij