10 October 1891.
239
De voorzitter vraagtof de Raad zich daarmede kan
vereenigen? waarop een bevestigend besluit volgt.
De heer Van Dam wijst op de bepaling in artikel 1dat
de aansluiting moet gemaakt worden tot en op de Mest
vaalt en betoogt de wenschelijkheid, dat daarbij worde gevoegd
op aanwijzing van de gemeente.
De voorzitter meent dat de Maatschappij wel de vereischte
aansluiting maken zal, ook in haar eigen voordeel.
Maar daaraan wil de heer Van Dam de Maatschappij
binden. De bergplaatsen kunnen ook op eene andere plaats
der Mestvaalt gebracht worden gaat de heer Van Dam
voort en, zooals nu het artikel luidt, kan der Maat
schappij niet de verplichting worden opgelegd, de veranderde
aansluiting te maken. Het kost der Maatschappij toch minder
werk als zij b. v. op drie meter afstand van de bergplaat
sen kan blijven.
Met de verlangde bijvoeging kan de voorzitter zich
wel vereenigenals de Maatschapppij daartegen geen
bezwaar heeft, en doet in dien zin een voorstel, dat
zonder bedenking wordt aangenomen.
De heer Pels Rijcken meent dat, als hij goed verstaan
heeft, wel een termijn bepaald is voor laden en lossen,
maar niet dat aan de Maatschappij de verplichting wordt
opgelegd steeds op aanvrage tijdig wagens te zenden.
De heer Guljé heeft bezwaar die verplichting te stellen
als zijnde in strijd met het gebruik bij de spoorwegmaat
schappijen, die steeds op aanvrage, naar volgorde van tijd,
wagens zenden.
De heer Pels Rijcken antwoordt, dat, is de gemeente
verplicht binnen een bepaalden tijd de wagens te vullen,
ook de Maatschappij op boete moet verplicht zijn tijdig de
wagens te zenden. De gemeente heeft daar belang bij. Zij
moet de leveringen kunnen doenwanneer die verlangd
worden.
De heer Guljé gelooft niet, dat de Maatschappij de aan-