256 24 October 1891. «gelijkertijd openstaande sluizen aan de Oosterhoutsche haven «en aan de Mark kan plaats hebben. «Wij vermeenen dat op die wijze de loozing van overtollig «Markwater met vrucht kan plaats hebben, evenwel niet «met dat vermogen als dit zoude plaats hebben, indien sub «4 der voorwaarden onveranderd had kunnen blijven. «Ten einde nu allen twijfel omtrent het tijdstip waarop «met de loozing van Markwater moet worden aangevangen «weg te nemen, zijn wij van gevoelen, dat een peil daartoe «behoort te worden vastgesteld en meenen met den hoofd- «ingenieur dat dit tijdstip moet aanvangen zoodra de ebbe- «stand buiten de sluis in de Oosterhoutsche haven tot «0.60 M. -j- A. P. is gedaald, overeenkomende met den «stand waarop de piasbermen ophouden te werken. «Bij sub 4 der door den Raad gestelde voorwaarden moet «dan worden gevoegd «en de waterstand in de Oosterhoutsche «haven, buiten de sluis, niet hooger is dan 0.60 -|- A. P." «De geheele redactie van sub 4 wordt dan als volgt: ««dat de sluis bij de Mark, buitengewone omstandigheden uitgezonderd, steeds zal moeten openstaan, en dat bij «stijgend Mark water door de sluis in de Oosterhoutsche ««haven, zoo dikwijls zal moeten worden geloosd als met »»de belangen der scheepvaart is overeen te brengen en de waterstand in de Oosterhoutsche haven, buiten de sluis, ««niet hooger is dan 0,60 M. A. P., wegens de nauw- ««keurigheids-waterpassing in Nederland". «Na breedvoerige beraadslaging is uwe commissie van «oordeel, dat de eenmaal toegezegde bijdrage van f '100.000 «in den aanleg van het kanaal onder de bekende voorwaar- «den sub 12 en 3 en de gewijzigde sub 4 kan worden «gehandhaafd. «Uwe commissie heeft mitsdien de eer voor te stellen de «bijdrage van f 100.000 in de kosten van het ontworpen «kanaal te verleenenmits de in de vergadering van den «20 December '1890, sub 1, 2, 3 en 5 bepaalde voor- «waarden behouden blijven en die sub 4 gelezen worde als «boven vermeld.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1891 | | pagina 256