260
24 October 1891.
De heer Van Mierlo legt den lieer Ileijlaerts de zaak uit;
er bijvoegende, dat de som, waarvan die spreker gewaagde,
reeds gevoteerd is.
Het is eene vraag bij den heer Van Dam, of hetgeen
wordt voorgesteld niet praematuur is. In de Provinciale
Staten is gesproken uitsluitend over een scheepvaartkanaal
niet over de uitloozing van polders. Spreker geeft dan ook
in overweging de zaak aan te houden tot na de najaars
zitting van de Provinciale Staten.
De heer Pels Rijcken zegt, dat als zulks het geval is,
de gemeente in voordeeliger conditie komt en gemakkelijker
f 100.000 kan voteerenwant dan zal ook vo„or Oosterhout
de uitwatering van polders vervallen. Spreker treedt nader
daaromtrent in beschouwingen en ziet ten slotte niet in,
waarom de beslissing, die urgent is, afhankelijk moet
gesteld worden van de zitting der Provinciale Staten.
De heer Sassen vraagt, of het besproken kanaal aan de
orde zal gesteld worden in de najaars-zitting der Staten?
De heer Van Hal zegt, dat dit den leden niet eerder dan
een paar dagen vóór de zitting bekend is. Spreker gelooft,
dat door den heer Pels Rijcken duidelijk de urgentie der
beslissing is aangetoond. Voorlichting is gevraagd door de
commissie, doch de heer Van Dam heeft geen enkele ver
gadering bijgewoond. Spreker zegt dit niet met eenige
nevenbedoeling en gelooft weldat de heer Van Dam wegens
zaken verhinderd is geweest, doch ware hij tegenwoordig
geweest, dan zou hem de zaak duidelijker zijn. Verder
treedt spreker in eenige essentieele beschouwing van het
onderwerp en adviseert ten slotte dit af te doen.
De heer Heijlaerts, ofschoon moetende erkennen dat de
aangevoerde motieven zijne opinie verzwakt hebben, verklaart
dat de zaak hem evenwel nog niet volkomen duidelijk is.
Spreker handhaaft zijn voorstel om de stukken ter visie te
leggen.
De heer Van Dam, den heer Van Hal beantwoordende,
noemt het door dien spreker gesprokene eene tirade en
zegt, dat zijn niet bijwonen der vergaderingen is toe te