264
24 October 1891.
»te maken zijn, of de ziels- of lichamelijke gebreken in
«den dienst zijn ontstaan.
«Geene enkele levensverzekerings-maatschappij of over-
»leveringskas laat een medelid toe, als dit niet bevorens
»bevvijs van gezondheid heeft overgelegd, en met hoeveel
«te meer reden mag deze eisch gesteld worden aan een
«Fonds, dat wel een kapitaal van ruim J 30 000 bezit, maar
«geacht kan worden het eigendom van een 70-tal ambte-
«naren te zijn.
«Het gevolg hiervan zou noodwendig zijn, dat voortaan
«geen ambtenaren meer zouden worden aangesteld, die
«reeds elders wegens hoogen leeftijd of lichamelijke onge-
«schiktheid op pensioen werden gesteld.
«Het komt ondergeteekende billijk voor, dat als de
«belanghebbende het zijn tijd rekent om pensioen aan te
«vragen, dat dan ook de vrijheid aan den Raad worde
«gelaten om zonder die aanvraag pensioen te verleenen als
«aan de bij art. 4 gestelde eischen is voldaan.
«Om daaraan te gemoet te komendient zijn voorstel sub 2.
«Worden de door hem voorgestelde wijzigingen onder
»nis. 1 en 2 begrepen, door uwen Raad goedgekeurd, dan
«zou de aanvulling van art. 7, zooals die door hem onder
»n°. 3 werd bedoeld, noodzakelijk worden".
»J. F. DE BOOY".
De heer Van Mierlo wijst op het tweeledige voorstel dei-
commissie, en meent dat het eerste daarvan, dat betrek
king hebbende op het geval van herplaatsing van een
ambtenaar, kan afgedaan worden.
Tot toelichting wil de heer De Booy wel mededeelen,
dat z. i. de door de commissie voorgestelde wijzigingen
zullen worden aangenomen. Enkel heeft hij daaruit aan
leiding genomen zijn voorstel te doen.
De voorzitter is van oordeeldat het voorstel van den
heer De Booy is een nieuw voorsteldat later kan behan
deld worden, maar dat nu de voorstellen der commissie
kunnen beslist worden.