278
5 December 1891.
De lieer Nelissen vraagt, of ook hier geen aanleiding
zou bestaan de benoeming te doen voor den tijd van één
jaar, gelijk bij het Gymnasium
Verschillende leden betoonen hiermede instemming, waarop
de voorzitter zegt, dat alzoo de bedoeÜDg is, de benoeming
tijdelijk te doen plaats hebben.
De heer Rombouts wenscht te wetenwaarom maar één
persoon is voorgedragen. Er is gewoonlijk keuze en zoo
had de voordracht tot twee kunnen uitgebreid worden.
De heer Backer deelt daarop mede, dat steeds ook vroe
ger maar één candidaat is voorgesteld en de commissie dat
gebruik gevolgd heeft.
De heer Rombouts verklaart zich ditmaal bij de voordracht
wel te willen neerleggen, doch zou toch wenschen, dat
voortaan met het bestaande principe gebroken werd.
Wordt daarop overgegaan tot stemming, ter benoe
ming van een leeraar in de boetseerkunde aan het
stads-teekeninstituut alhiervoor den tijd van één
jaar, waarvan de uitslag is, dat als zoodanig met
algemeene stemmen benoemd wordt de heer J. M.
Lathouwers, beeldhouwer, te Eindhoven, en zulks
op de aan die betrekking verbonden jaarwedde, in
te gaan bij zijne indiensttreding.
11°. Adres van den heer H. C. Schauikes, gemeente
ontvanger te Breda, dato 19 November 1891, daarbij,
onder dankbetuiging voor het in hem gestelde vertrouwen
en onder aanvoering van redenen, tegen 1 April 1892
eervol ontslag verzoekende als gemeente-ontvanger, met
toekenning van pensioen.
De voorzitter betuigt met leedwezen kennis genomen te
hebben van het verzoek van den heer Schauikes, die steeds
een prompt ambtenaar was. Spreker billijkt evenwel de
redenen die tot dat verzoek geleid hebbenen stelt voor
den adressant tegen 1°. April 1892, eervol ontslag te ver-
leenen als gemeente-ontvanger alhier, behoudens aanspraak
op pensioen en het doen van rekening en verantwoording