290 5 December 1891. «reeds was werkzaam geweest, waarvan zijne bevinding «met afschriften van stukken indertijd aan den minister «zijn gezonden; mede was de daarbij betrokken minister «reeds op de door liet Rijk uit te voeren veranderingen «aan dat gebouw door de commissie der gevangenis ver- «wezen, zoomede naar de door haar vroeger ingezonden «stukken betreffende het eigendomsrecht over het gebouw, «waarop nog geen bericht was ingekomen. In uwe vergadering van 7 April d. a. v. werd op een desbetreffende door ondergeteekende gestelde vraag, dooi den heer Wethouder Guljé medegedeeld, «dat van den heer «Minister van Justitie bericht was ontvangen/' dat «hij «vermeende dat het gebouw sedert 1823 bij het Rijk in «gebruik ook aan het Rijk behoorde en verder de zaak ge- «renvoyeerd had naar zijn ambtgenoot den Minister van «Financiën, wiens antwoord alsnog zou worden ingewacht. In uwe vergadering van 28 April d. a. v. kwam de missive ter tafel van den Minister van Financiën, dd. 13 April 1888, no. 9, afd. Domeinen, in antwoord dienende op die van burgemeester en wethouders van den 2den Maart te voren, no. 153, mededeelende, «dat het niet kan liggen op den «weg van den Staat welke meer dan 70 achtereenvolgende «jaren in het ongestoord bezit van het huis van arrest is «geweest, welk bezit reeds bij missive van burgemeesteren «der stad Breda dd. 31 Maart 1821, no. 82, is erkend «zijn eigendomsrecht op dat gebouw tegenover de gemeente «te bewijzen, maar het integendeel aan de gemeente moet «worden overgelatenom indien zij eigenaresse beweert te «zijn, aan den Staat daarvoor het bewijs te leveren. Nadat de heer Guljé in diezelfde vergadering verklaard had «dat het als zijne meening vast stond, dat dit huis aan «de gemeente behoort en zich bereid verklaard had al de «stukken van zijn onderzoek ter beschikking te stellen van «eene rechtskundige commissie uit den Raad, die na inzage «daarvan advies zoude uitbrengen omtrent het dienaangaande «voeren van een rechtsgeding" werd na eenige beschouwin gen over dit vermeend recht en de lijdzaamheid waarmede

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1891 | | pagina 290