5 December 1891. '297 blijkt, dat bet lies tuur der gemeente in dat schrijven aan de algemeene Commissie van Liquidatie van den Neder- landschen achterstand in 's Gravenhagezijn bezwaren juist deed kennen Dtegen de willekeurige inbezitneming van het Tuchthuis door het Rijk en dat de superieure autoriteitalleen uithoofde van haar oppergezag daarover naar goedvinden heeft beschikt. Uit deze missive door burgemeesteren der stad Breda geteekenddoor Werden als burgemeester en Oukoop als secretaris, blijkt verder »dat er zelfs geene contradictoire «expertise plaats had gehad en de onkosten op den opbouw gevallenvolgens gedetailleerde opgaven werden gereclameerd en tevens de gelegenheid waarnemen, som de belangen sonzei' diepvervallene stad op liet dringendst aan te bevelen." Waarom dat toenmalig Bestuur zijn goed recht heeft prijs gegeven en sedert de elkander opvolgende plaatselijke Besturen geen bijzondere zaak van bemoeiing daarvan hebben gemaaktis niet duidelijk aan te toonenmaar moet naai de meening van ondergeteekende worden toegeschreven aan de moedeloosheidtengevolge van de immer nog hooger klimmende schuldenlasten van den Staat in dien tijd en van den grooten ommekeer in alle takken van staatsbestuur, tengevolge Nederland's verlossing van het fransclie dwangjuk. Het is dan ook de vaste overtuiging van ondergeteekende, dat de Staat destijds gebruik makende van de zwakke houding van sommige gemeenten, zich op die wijze van verschillende barer inrichtingen zou hebben meester kunnen maken, maar dat dit op geen enkelen grond recht geeft op den titel van eigendom. Nu moge men voorgeven, dat de gemeente is een kind van den staat, die daarmede niet in vijandschap kan leven, maar eene andere zaak is het om klakkeloos aan te zien dat de staal blijve teeren en naar willekeur beschikken over vaste goederendie hem niet toebehoorenzooals in casu gebeurt. Ook ca hel jaar 18'2I is geen enkele foirnaliteit te vinden, waarbij het gebouw aan den staat in eigendom

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1891 | | pagina 297