5 December 1891. 299 liet belang der gemeente tot eene spoedige oplossing dier alles behalve twijfelachtige zaak te geraken, zoodat hij zich van de taak gekweten achtdie hij alhoewel vrijwillig en van eenige moeite bewusttoch met goedvinden van uwen Raad op zich genomen had. Breda, 5 December 1891. (get.) J. F. DE BOOY, Raadslid. De voorzitter dankt den heer De Booy voor zijn werk en stelt voor het stuk ter visie te leggen. De heer Pels Rijcken acht beter om de memorie met bijlagen te stellen in handen van de betrekkelijke commissie, waartoe met algemeen goedvinden besloten wordt. C. Aangehouden Zaken. 1. Rappart der raadscommissie in zake het scheepvaart kanaal. (Is in externo opgenomen in de notulen van dezen raad van 24 October 1891, B, n°. 1.) De heer Van Mierlo beveelt het afdoen dezer zaak aan. Spreker verklaart nader de strekking van het rapport, en deelt mede, dat de Hoofd-ingenieur van den provincialen Waterstaat bekend is met de dezerzijdsche bezwarenwaaraan zal getracht worden te gemoet te komen. De heer Rombouts verklaart, dat het hem is voorgekomen, dat de zaak niet wenschelijker is dan vroeger. De voorzitter vraagt daarop, of de raad zich ver eenigen kan met de conclusie van het rapport en brengt daartoe dit punt in stemming, waarvan de uitslag is, dat die conclusie wordt aangenomen met '15 tegen 3 stemmen. Vóór waren de heeren Van Hal, Teychiné, Backer, Klep, De Booy, Van Dam, Van Mierlo, Vreede, Pels Rijcken, De Bont, Nelissen, Sassen, Gul jé, Smits en de voorzitter.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1891 | | pagina 299