9 December 1891, 307 den inspecteur van politie, doch hiervan eene afzonderlijke betrekking te maken. Antwoord. De betrekking van Marktmeester is altijd eene bij- of nevenbetrekking geweest. Wordt daarvan eene afzonderlijke betrekking gemaakt, zooals enkele leden schijnen te verlan gen, dan komt de grootere toe te kennen wedde buiten verhouding te staan tot de werkzaamheden en de opbrengst, welke laatste is 1300. De heer De Booy zegt dat ook in zijne sectie dat voorstel gedaan is. Het bezwaar dat burgemeester en wethouders doen gelden is al te streng opgevat, betoogende spreker de noodzakelijkheid dat eene definitieve benoeming geschiede, onafhankelijk van de politie. Thans is niemand in staat den tijdelijken marktmeester te controleeren, die zelfs geen instructie heeft. Bij dat betoog herinnert spreker aan het laatstelijk gebeurde te 's-Bosch. Ook de bezoldiging staat eene benoeming, als spreker verlangt, niet in den weg. Na den dood van den heer Kwisthout deden zich genoeg sollicitanten op. Er is nog eene andere overweging gaat spreker voort. Wanneer de inspecteur van politie bij de uitbreiding der gemeente zijne ondergeschikten wil nagaan dan behoort hij niet zijn tijd te besteden aan eene neven betrekking of te vertoeven in Concordia. Alsnu gewaagt spreker van de politieverordeningen die verouderd zijn en wier wijziging, zoolang verlangd, noodig is en waaromtrent enkel in de memorie van antwoord gezegd wordt, dat bouwstoffen voor de herziening verzameld zijn De voorzitter verzoekt spreker zich te bepalen tot het punt dat aan de orde is. Daarop gaat de heer Do Booy voort en zegt, dat zijn voorstel is een definitieven marktmeester te benoemen. De heer Nelissen maakt spreker opmerkzaamdat de zaak

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1891 | | pagina 307