9 December 1891. 319 Posten voor eene bad- en zweminrichting en een paviljoen in het Valkenberg zijn niet speciaal in de begrooting op genomen, omdat eene raming van kosten, krachtens de bestekken, nog ontbreekt, en het voornemen bestond ze in den loop des jaars aan de begrooting toe te voegen, evenals steeds met den bouw van scholen plaats heeft. Het zijn buitengewone uitgavendie door buitengewone ontvangsten moeten gedekt worden. Worden echter beide posten reeds nu op de begrooting verlangddan bestaat bij burgemeester en wethouders daartegen geen bezwaar. Men zij echter indachtig, dat voor het oprichten eener bad- en zwem inrichting nog geene sorn gevoteerd is. De heer De Booy kan niet instemmen dat er voor eene bad- en zweminrichting niet reeds eene som gevoteerd is. Dit is reeds in 1887 geschied. Voor het paviljoen in het Valkenberg is een maximum-cijfer aangenomen. Omtrent dit punt stelt spreker voor den post voor memorie uit te trekken, zoo niet de som zelve op de begrooting kan worden gebracht. De voorzitter vindt het uittrekken van posten voor memorie vrij ijdel. De heer Rombouts is het te dien aanzien met den voor zitter eens. Evengoed als met het stichten van scholen kan later de post op de begrooting gebracht worden. Een bepaald cijfer, dat alsnog afhangt van de bestekken, is noch van het een, noch van het ander te noemen, want in werkelijkheid is ook nog geen som voor de zweminrich ting gevoteerd. En het cijfer, benoodigd voor het paviljoen in het Valkenberg, zal eerst de tijd kunnen leveren. De heer De Booy verklaart dat het hem niet zoozeer te doen is om cijfers, als wel den post-Valkenberg voor memorie uit te trekkenopdat dit punt niet ontsnappe aan de aandacht van burgemeester en wethouders. De voorzitter zegt, dat de architect zich bezig houdt

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1891 | | pagina 319