326
9 December 1891.
oppositie ontstaan is tegen het voorstel. Daar straks nog
werd door de heeren Nelissen en Van Dam in waardeerenden
zin gesproken over het advies van colleges, en zelf heeft
hij altijd meegegaan met het oordeel van lichamen, die
zonder eigenbelang hun taak vervullen en geloofwaardig zijn.
Men schijnt te rade te zijn gegaan en inlichtingen ingewon
nen te hebben. Daarop wijkt spreker af van zijne rede en
zegt dat de heer Rombouts gesticulaties maakt, alsof hij
het beter weet. Zoo iets gaat spreker voort had ik
niet gedacht
De heer Rombouts verzoekt den voorzitter, om den heer
Van Hal tot de orde te roepen spreker wil vrij zijn in het
uitspreken zijner meening
De voorzitter verzoekt den heer Rombouts te zeggen,
welke de woorden zijn die aanleiding geven tot zijn verzoek?
Inmiddels hervat de heer Van Hal zijne rede. Spreker
wil vragen, waarin hij den heer Rombouts te na gekomen
is, en doet een beroep op de heeren, of hij iets miszegd
heeft. Immers het is niet ongeoorloofd een voorstel te
steunen om iemands lot te verbeteren. Spreker begrijpt
niet, hoe de heer Rombouts aan de door hem geciteerde
cijfers gekomen is en stelt daartegenover andere, b. v. van
1883, tevens toelichtende, dat welde uitgaven voor politie
zorg geschieden uit de gemeentekas, maar de werkzaam
heden daaraan verbondenberusten bij den rentmeester.
Voorts verklaart spreker den werkkring van den rent
meester die als gevolg van den gewonen tred van vooruit
gang, verveelvoudigd is. Eiken dag duurt zijnen kantoor
dienst één uur langer dan dien van andere ambtenaren en nu
moet voor meer werk ook hooger salaris betaald worden.
En welke bezwaren kunnen aan het voorstel verbonden
zijn vraagt spreker met het oog op de subsidie Deze
is eene vaste bijdrage, terwijl de rentmeester zijn wedde
geniet van hetgeen de administratie bezit. Een arbeider is
zijn loon waard en niet is hij al te econoom waar het geldt
betalen van ambtenaren voor hunne diensten. Zoolang de
heer Stap werkzaam is bij het armbestuur, was hij steeds