12 December 1891.
341
De heer De Booy is het met den heer Nelissen daar
omtrent eens, en noemt het een kunstmiddeltje, waarvan
men gaat gebruik maken om de begrooting te doen sluiten.
De heer Rombouts gelooft dat hij den Raad kan inlichten.
Het voorstel van de commissie van toezicht op het lager
onderwijs heeft deze terugontvangen, met daarop van de
zijde der onderwijzers gemaakte bemerkingen Thans zijn
de stukken nog in handen dier commissie, welke heeft
gemeend, nu in den lande een storm opgaat op verbetering
der onderwijzerswedden, te moeten afwachten, welke rege
lingen in andere steden zullen plaats hebben. Het uitstel
dat de zaak ondervindt, is derhalve enkel daarin gelegen,
dat getracht wordt eerst meer licht te verkrijgen.
Dat kan zegt de voorzitter niet anders dan prijse
lijk zijn.
De heer Van Mierlo doet opmerkendat in dezen toestand
der zaak de som dan ook niet op de begrooting behoort
vermeld te worden. Er bestaat wel een adresmaar er is
nog geen regeling getroffen. Hoe komt de post er op
vraagt spreker?
Enkel om deze reden antwoordt de heer Guljé dat
bij het opmaken der begrooting de voorgestelde regeling
kans had tot stand te zullen komen.
Maar de Raad had toch nog niet beslist herneemt de
heer Van Mierlo.
Datzegt de vooi zitter, wordt niet ontkendmaar het was
enkel eene begroote som, niets meer, voor het geval zij
zou noodig zijn.
De heer Van Hal ziet geen bezwaar er in om den post
te verminderen en acht het inzicht der commissie voor het
lager onderwijs juist. In 1893 wordt ook het gymnastiek
onderwijs verplichtend en dan kan het de tijd zijn om te
trachten het lot der onderwijzers te verbeteren.
De voorzitter merkt op, dat wat niet wordt uitgegeven,
van zelf in kas blijft.
De heer Van Hal herhaalt, dat naar zijn inzien er geen
bezwaar bestaat het voorstel van den heer Smits aan fe