30 December 1891. 347 «opgekomen, die allen schijn dienaangaande mijns inziens «zouden wegnemen en te gelijkertijd in het belang der zaak «zouden kunnen dienstig zijn. »Zoo zoude men den heer burgemeester tot eere-voorzitter »der commissie kunnen benoemen, met bepaling, dat hem «geregeld kennis zal worden gegeven van dag en uur der «te houden vergaderingenten einde) hijwanneer hem zulks «doenlijk is, daarbij tegenwoordig zoude kunnen zijn; men «zoude, wanneer het werk voltooid is, het nog eens aan eene «herziening onder zijn eere-voorzitterschap kunnen onder- werpen, ten einde met zijne kennis en langdurige onder svinding voordeel te kunnen doen en wellicht meer andere «bepalingen kunnen maken, die den invloed van den heer «burgemeester als hoofd der politie zouden kunnen verzekeren. «Het is naar aanleiding van bovenstaande beschouwingen, «Mijne Heeren, dat ik de eer heb u voor te stellen: «1°. bij de herbenoeming der commissie van strafveror- «deningen te besluiten, dat die zal bestaan nit drie raads- «leden «2°. burgemeester en wethouders eerbiedig maar ernstig «te verzoeken tot voorzitter te willen aanwijzen iemand uit «hun midden die ten allen tijde in staat is de vergadering «der commissie voor te zitten en te leiden. »J. H. VAN MIERLO." Breda, den 30sten December 1891. De voorzitter dankt den heer Van Mierlo voor de gegeven wenken. De heer Van Mierlo kan zich hiermede niet tevreden stellen, en wenscht, dat de Raad zijn gevoelen zal uiten nopens de voorstellen. De heer De Booy zal niet herhalen de gedachte, welke in het schrijven van Gedeputeerde Staten doorstraalt, dat de schuld ligt aan den l aad, noch herinneren aan de vroeger door den voorzitter gegeven antwoorden, waarvan spreker een paar opsomt. Alleen wil hij te kennengeven, dat het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1891 | | pagina 347