356 30 December 189). «De commissie wil liet wenschelijke van zoodanige keuring «voor politiedienaren, vooral wat hunne lichamelijke gesteld- «heid aangaat, niet betwisten zooals daarop ook is aan- «gedrongen bij het raadsverslag omtrent de begrooting, en «welke zaak burgemeester en wethouders in overweging shebben genomen, maar dan behoort zoodanige bepaling «te huis in het reglement op den politiedienst. «De vergelijking, die de voorsteller maakt met eene levens verzekering gaat niet op, want dit zijn twee ongelijksoortige zakenhet gevolg van eene levensverzekering werkt dadelijk »bij het overlijden, de bepaling van art. 5 der pensioens- «verordening eerst na verloop van tien jaren. achter de gewijzigde alinea van artikel 7door het «voorstel Melissen, alsnog te doen volgen: ««ook kan op voordracht van burgemeester en wethouders »»zulk een pensioen worden verleend aan hen, die zonder ««dit aan te vragen het recht van pensioen volgens art. -4 »»hebbeu verkregen, maar wier diensten niet meer in het ««belang der gemeente wenschelijk worden geacht". «Deze bepaling komt der commissie geheel onaannemelijk »voor, want het ontslag moet altijd aan het pensioen «voorafgaan. «Acht de gemeente de diensten van een ambtenaar niet «meer in het belang der gemeente wenschelijk, dan geeft «zij aan zoodanigen ambtenaar zijn ontslag, want onafzet- «bare ambtenaren zijn bij de gemeente niet bekend. «Heeft zoodanig ambtenaar recht op pensioen verkregen, «dan moet hij daartoe aanvrage doenwant men kan het «hem tegen zijn wil niet opdringen en zal op die aanvrage «volgens de verordening worden beslist. »(e) achter de gewijzigde alinea van aitikel 7 der veror- «dening te doen volgen ««een en ander met inachtneming der bij artikel 1 en 11 ««omschreven eischen". «Komt der commissie almede onnoodig voor want het «ligt in de rede, dat die artikelen 1 en 11 gelden voor de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1891 | | pagina 356