42
11 April 1891.
aan de Vereenigirig in koop af te staan een strook van
1.10 meter breedte en 22.75 meter diepte van den
aldaar gelegen gemeentegrondtegen denzelfden prijs als
laatstelijk grond aan haar in eigendom werd overgedragen.
De overgelegde kaart wordt bezichtigd en de zaak onder
ling besproken.
De voorzitter vraagt, of de Raad zich vereenigen kan met
den afstand van het in koop gevraagde stukje grond?
De heer Rombouts is daartegen, herinnerende, dat reeds
vroeger Concordia een stuk grond van de gemeente gekocht
heeft en toen het overblijvende werd noodig geacht voor de
Ambachtsschool, zij het ook in lateren tijd.
De heer Heijlaerts merkt op, dat nog 9.40 M. grond
overblijft en deze eventueel ten dienste der Ambachtsschool
kan benuttigd worden. Ook wijst spreker op het doel van
den aankoopverbreeding van den brandgang. Dat doel weegt
bij spreker zwaar, want zouden er later ongelukken plaats
hebbendan kon wel eens de Raad de schuld krijgen.
De voorzitter wijst op het weinig belangrijke van de zaak
en meent dat er eventueel voor de Ambachtsschool terrein
genoeg overblijft.
Met het oog op voorziening tegen brandgevaar is de heer
Klep het verzoek niet ongenegen, maar spreker vindt den
prijs, f 3.10 per DM., te laag; er op wijzende, dat grond
achter de Markstraat voor 4 per M2. verkocht is. Spreker
zou den prijs per M2. willen bepaald zien op 6 en voorts
de slrook grond over de geheele lengte wenschen te ver-
koopen.
De heer De Booy acht de zaak niet zoo weinig beteekenend
als zij voorgesteld is. Als de Raad zou méégaan met de
aanvrage, dan zou in strijd gehandeld worden met vroeger
besluit, dat was tegen meerderen afstand van grond. Het
hoofdargument kan blijven, het belang van de Ambachtsschool.
Overigens moet Concordia zelve voorzien in de maatregelen
tegen brandgevaar. Spreker verklaart tegen de inwilliging
van het verzoek ie zijn.
De heer Van Dam releveert het motief der aanvrage:
verbreeding van den brandgang. Met het oog daarop zou