98 4 Juli 1891. den Minister luidde, en daarbij verder den Minister uit- noodigende te trachten van den Bredaschen gemeenteraad wijziging te verkrijgen van zijn besluit van 7 Februari 1891; met verzoek om onder terugzending daarop te willen dienen van bericht en raad. De voorzitter herinnert, dat het eerste adres is verzonden geweest aan heeren Curatoren van het Gymnasium, die hunne bezwaren hebben doen kennenwelke door den Raad gedeeld zijn. Als nu de Raad niet van zienswijze veranderd is gaat de voorzitter voort dan wenscht hij voor te stellen in bovenbedoelden zin aan den Minister te ant woorden. De heer Rombouts leest voor art. 10 der wet op het hooger onderwijs en acht den Raad, krachtens dat wets artikel, competent ten deze te beslissen. Mitsdien zou spreker wenschen te antwoorden, dat de Raad zijn besluit van 7 Februari 1891 handhaaft. De heer Van Mierlo zegt, dat het besluit niet op het oog heeft gehad om enkel niet toe te staan het tusschentijds afleggen van examen tot toelatingmaar dat genoemd besluit is geweest algemeen, dat is om vrouwelijke leerlingen, wan neer ook, niet tot de lessen aan het Gymnasium toe te laten. De heer Heijlaerts voegt daarbij, dat den Minister er op kon gewezen wordendat Curatoren den Raad hebben voor gelicht. Vervolgens wordt, op voorstel des voorzitters, be sloten in den aangegeven zin aan den Minister te antwoorden, met terugzending van het adres. 5°. Adres van Mevrouw de weduwe G. Bijl de Vroe, dato 2'2 Mei 1891, verzoekende, onder aanvoering van motieven, haar te ontslaan van de huur der woning boven de Boterhal, en als dit niet kan, haar toe te staan, de woning voor den nog loopenden tijd (1 Mei 1893) onder hare verantwoordelijkheid aan een derde te verhuren, met

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1891 | | pagina 98