■oweezen van 's rijks burgerlijke ambtenaren en uit- «gegeven den 16lltn Mei 1890 daaraanvolgende." Breda, 49 Maart 1892. J. F. DE BOOIJ. t De voorzitter vraagt, ot' iemand der leden te dezer zake het woord verlangt. De heer Van Mieri.o, zich gerechtigd achtende te spreken mede uit naam van het ander bestuurslid van het gemeentelijk pensioenfonds, verklaart dat de taak niet door het bestuur van dat fonds kan aanvaard worden, en geeft den voorsteller in over weging, zelf het verlangde werk ter hand te nemen. Naar sprekers inzien zijn de bouwstoffen voor dat werk, bepaaldelijk het vormen van een fonds, niet in de aangehaalde rijkswet te vinden. De heer De Booij zegt, dat hij zich met dien arbeid wel wil belasten, evenals hij dien in zake het rasphuis indertijd heeft op zich genomen, ofschoon het tot stand brengen daarvan veeltijd zal vorderen. Sprekers bedoeling is, dat in de rijkswet zijn te vinden bouw stoffen voor proportioneèle berekeningen. Z. i. is die wet, welke de toets der Tweede Kamer heeft doorstaan, duidelijk en schoon, terwijl zij ook goed werkt, zoodat daarin wel wat te vinden is dat ter verlichting kan dienen. Spreker wil den raad gaarne opnieuw een surprise bezorgen en verklaart bereid te zijn de verordening te ontwerpen. De heer Van Mieri.o wenscht den heer De Boom tot zijn eigen gemak den raad te geven, het werk nog wat uit te stellen, dewijl spreker gelezen heeft

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1892 | | pagina 122