146 C. Aangehouden Zaken. 1. Pensioneering van den eervol ontslagen hoofd agent vaji politie J. W. Scheren, met het rapport van de Commissie van bestuur van het pensioenfonds, coneludeerende aan J. W. Scheren voornoemd, toe te kennen een pensioen ten bedrage van f 224.67, te rekenen te zijn ingegaan I Maart 1892. De heer Rombouts releveert, dat de commissie toepast art. 5 der pensioens-verordening. Daarmede zegt spreker kan hij zich niet vereenigen. Art. o kent pensioen toe aan hem, die ongeschikt is geworden. Dat woord ziet op een toestand, waarin men nog niet verkeerd heeft. Maar uit officieele stukken blijkt, dat Scheren bij zijne aanstelling als politie-beambte was een gepensioneerde met «ver sleten lichaamsgestel." Als men nu zóó in dienst komt, dan is men ongeschikt en behoeft men het niet meer te worden. Heeft men een ondergeschikte in dienst, die niet meer dienen kan, dan moet hij ontslagen worden. Ten bewijze dat Scheren onge schikt was voor den dienst, haalt spreker een voorbeeld aan. 11ij had te achterhalen een jongen, die een valschen gulden bad uitgegeven, doch hij moest ver klaren, dat hij daartoe niet vlug genoeg loopen kon. Zijn toestand bevestigt Scheren zelf door de aanhaling in zijne stukken van een geval, waarbij hij, wegens kortademigheid, moest lijdelijk toeschouwer blijven. Artikpl 4 stelt den regel van pensioneering. Art. 5 bevat eene uitzondering op dien regel, maar niet kan spreker aannemen, dat in bet gegeven geval die uitzondering van toepassing is, dewijl het duidelijk is, dat de belanghebbende niet in den dienst der gemeente ongeschikt is geworden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1892 | | pagina 146