165 muur wordt geacht den uitersten grond te zijn. Bur gemeester en wethouders zijn wel degelijk in hun recht en zij zullen weldoen met hun besluit tot in trekking der vergunning te handhaven. De heer Klep kan niet inzien dat het uithangen van borden ter plaatse, schaden kan aan de schoon heid der omgeving. In het buitenland kan men waarnemen, hoe aldaar van alle gelegenheden tot adverteeren gebruik gemaakt wordt. In Nederland echter wordt daar weinig werk van gemaakt. Met genoegen ziet spreker dat men anders wil in Breda en al hing nu de geheele muur vol met reclame borden, dan gelooft hij niet dat dit op eenigerleiwijze hinderlijk kan zijn. De heer Pels Rijcken betoogt, dat de zaak behoort bij burgemeester en wethouders, en de opinie van den Raad ten deze alzoo geen waarde kan hebben. In dat geval zegt de heer Klep -had het stuk niet in den raad moeten gebracht worden. De heer Van Hai. meent, dat wanneer hierbij sprake is van aesthetiek, dan toch het Oude-Mannenhuis, een gebouw dat van 1642 dagteekent, moest bevrijd blijven van reclameborden, die er thans tegen be vestigd zijn. De koude, sombere muur in het Val kenberg is in alle geval eene meer geschikte plaats voor zulke borden. Gaarne verklaart spreker den heer Pels Rijcken steeds te liooren in zijne rechtskundige beschouwingen, maar wanneer de eigenaar van den muur geen bezwaar heeft en de Bredanaar ziet in het adverteeren op die wijze financieel voordeel, dan moet dit niet door de ge-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1892 | | pagina 165