202 «als pachter in vroegere jaren van het jaagpad, «waarvan hij ook zonder de betaling van pacht, «gebruik had kunnen maken. 6°. «Eene missive van Gedeputeerde Staten dezer «provincie van 12 Mei .1892, met een besluit «van Gedeputeerde Staten van denzelfden «datum, waarbij besloten is te verdagen de «beslissing op het besluit van den gemeenteraad «van 30 April 1892, strekkende om voor den «pachter van het trekpad J. Schets de pacht «op de bestaande voorwaarden voor een geheel «jaar, tot ultimo April 1893, te verlengen. «Volgens de missive, waarbij dat besluit werd «toegezonden, heeft die verdaging plaats, omdat «Gedeputeerde Staten meer omstandig toelich- «ting verlangen omtrent de kwestie, dietusschen «de gemeente en den tegenwoordigen pachter «is gerezen, en ook tevens willen vernemen, «waarom aan eene onderhandsche boven eene «openbare verpachting de voorkeur wordt «gegeven, niettegenstaande een ander een hoo- «ger bod beweert gedaan te hebben. «Omtrentaldeze stukken heeft Uwe commissie «de eer te rapporteeren: Omtrent, den brief mr. Ingen-Housz N". 1 y>en de staten van kosten N°. 2. «De Raad zal zich herinneren het rapport door «Uwe commissie den 8sten Augustus 1891 «uitgebracht, waarbij geadviseerd is, burgemees- ster en wethouders te machtigen om met den «pachter van de exploitatie van het trekpad «langs de rivier «de Mark" een transactie aan «te gaan, waardoor geëindigd zou worden de «procedure aanhangig voor de rechtbank alhier

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1892 | | pagina 202