213 »Het marktgeld moet vóór het gebruik «maken van de markt, in handen van «marktmeester of van den gemeente sambtenaar, door burgemeester en wet- «houders daartoe aangesteld, worden «betaald". «Zooals blijkt uit de raadsnotulen van 27 Maart «1880, was bij burgemeester en wethouders «bedenking gerezen, of de benoeming van een «marktmeester, volgens de verordening, moet «geschieden door burgemeester en wethouders «dan wel door den Raad. «De Raad bevestigde alstoen zijne bedoeling, dat «de benoeming was. overgelaten aan burgemeester «en wethouders. «Wellicht heeft de Raad daarbij voor oogen «gestaan, evenals het betrekkelijke besluit door «ons is begrepen, dat er maar één marktmeester «behoort te zijn, en dat die, te benoemen door «burgemeester en wethouders, op eene jaarwedde «van twee honderd gulden, zou zijn tevens voor «kermis en najaarsmarkt. «Mocht de Raad echter daaromtrent eene andere «meening hebben, dan zijn burgemeester en «wethouders volkomen genegen mede te werken «om wat aan de verordeningen op dit punt zou «mogen ontbreken, aan te vullen, en zoo doende «te bepalen, dat de marktmeester zal zijn voor de «dagelijksche markt en voor de kermis en najaars- markt. «Voorts laten burgemeester en wethouders gaarne «aan den Raad de nadere beslissing over, wie de «benoeming van den marktmeester doen zal, hetzij «de Raad, hetzij burgemeester en wethouders."

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1892 | | pagina 213