f 2,064,936. 249 Brabant van den 9den Juni '1892, G, N". 45, 2de af- deeling, 3de bureau, onderwerpBorgtocht van den ontvanger, luidende als volgt: «Uit de aan ons met Uwen brief van den 30sten »Mei 1892 toegezonden akte blijkt, dat het bedrag »van den borgtocht door den niéuwen ontvanger »te stellen, door U bepaald is op 35000, of met «inbegrip van dien, ten behoeve van het pensioen- fonds der ambtenaren, op 36000. Dit bedrag schijnt niet te voldoen aan den «eisch, gesteld in de 1ste zinsnede van art. 109 «der gemeentewet, bepalende, dat een borgtocht «moet gesteld worden van ten minste één tiende «van den ontvang. «Na aftrek der geldleeningen, verkoopingen «enz., bedragen de onvangsten van de laatste 5 «jaren, volgens de vastgestelde rekeningen, als «volgt over 1886 f 337082.- 1887 452706.- 1888 419938.- 1889 426833.- 1890 427777.- «gemiddeld per jaar 412987, waarvan één tiende «is 41298.70. «Daarenboven achten wij den aard van den «borgtocht voor eene zoo belangrijke gemeente «als Breda weinig geschikt. De overgelegde «effecten van allerlei soort, zijn te zeer aan een «afwisselende koers onderhevig om ze voor borg-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1892 | | pagina 249