24
nimmer zal uitblijven en zelfs eene Curiosa in den
strijd om bet bestaan zou uitmaken, begrijpt onder-
geteekende de wijze niet, waarop de commissie de
onaannemelijkheid van dit voorstel tracht te bepleiten,
dat bij aandachtig lezen niet de minste aanleiding
daartoe geeft.
Ook ten aanzien van dit voorstel blijft de commissie
in gebreke om aan te toonen, dat de belangen dor
gemeente en de deelhebbers zoo niet gebaat dan in
't minst daardoor kunnen worden geschaad.
Ten aanzien van voorstel c:
was het hem om verduidelijking te doen en meent
hij met de commissie dat de door hem bedoelde aan
vulling achter art. 7 der verordening niet strikt noodig
is en derhalve kan komen te vervallen.
Een en ander saamvattende, wil hij zijne overtuiging
gaarne voor beter oordeel prijs geven, maar geeft hij aan
uwen raad de verzekering dat hij na gezette overwe
ging de door hem onder lut. en b ingediende voor
stellen moet blijven handhaven, en verzoekt hij uwen
raad alvorens eene beslissing tc nemen, zijne weder
leggingen en de daaruit voortspruitende gevolgen nauw
keurig met die der commissie te willen vergelijken.
BREDA16 Januari 1892.
J. F. DE BOOY,
Raadslid
De heer Van Mieblo betoogt, dat het punt omtrent
de al of niet geschiktheid van een ambtenaar niet te
huis behoort in eene pensioen verordening.
Er bestaat een reglement op den politiedienst. In
dat reglement kon het verlangde met betrekking tot
de politiedienaren geregeld worden. Alles moet ver
ordend worden ter plaatse waar het behoort. Ook zijn