Zoodat met volstrekte meerderheid van stemmen tot lid van het burgerlijk armbestuur dezer gemeente benoemd is de heer J. M. Marijnen, en zulks voor den tijd dat wijlen de heer C. J. Marijnen alsnog zitting zoude gehad hebben. 14. Missive van het burgerlijk armbestuur alhier, dato 18 Juni 1892, N". 34, daarbij, naar aanleiding van het aan dat bestuur ter fine van advies toege zonden adres van J. C. Knaapen, rentmeester hij het burgerlijk armbestuur, verzoekende zijne tegen woordige zaak te mogen voortzetten, mededeelende, dat van den kant van het armbestuur geen bezwaar bestaat het verzoek van adressant in te willigen. De voorzitter vraagt, of de Raad zich met dat advies kan vereenigen. De heer Rombouts wenscht te worden aangemerkt als te hebben tegengestemd. Een ambtenaar moet niet zijn een concurrent der neringdoenden, noch aanleiding hebben in moeielijke gevallen te geraken, gelijk met neringdoenden geschieden kan. Ook bij de onderwijswet is bepaald, dat het den onderwijzers, op straffe van ontslag, verboden is, handel te drijven of eenige nering of beroep, behalve het geven van onderwijs, uit te oefenen. Tegen het verrichten van kantoor werkzaam heden door een ambtenaar, builen zijn ambt, zou spreker zich niet verzetten, maar het zijn van ambtenaar en neringdoende kan niet door hem goedgekeurd worden. De voorzitter verklaart mee te gaan met de ziens wijze van den vorigan spreker.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1892 | | pagina 263