264 I)e heer Heijlaerts wenscht niet onopgemerkt te laten, dat de zaak in quaestie niet gedreven wordt door den man, maar door de vrouw. De voorzitter brengt daarop in stem ming, of al dan niet aan adressant zal vergund worden, zijne tegenwoordige zaak te blijven uitoefenen, waarvan de uitslag is dat in toestemmenden zin besloten wordt met 8 tegen G stemmen. Vóór waren de heeren: Van Hal, Sassen, Vreede, Backer, Teijchiné, Guljé, Nelissen en Heijlaerts. Tegen de heeren: Van Dongen, Rombouts, Van Mierlo, Klep, Matiion en de voorzitter. 15. Missive van burgemeester en wethouders van Breda, dato 23 Juni 1892, N". 610, daarbij, ter voor ziening in de vacature van lid van het college van Regenten van het Oude-Mannenlmis alhier, ontstaan door het overlijden van den heer C. .1. Marijnen, aanbevelende de heeren: B. C. Van Dongen en F. P. J. Klep, beiden lid van den gemeenteraad alhier, en zulks voor den tijd, dat de heer C. J. Marijnen alsnog zitting zoude gehad hebben. Wordt overgegaan tot stemming, Kr worden uitgebracht 1.4 stemmen, waarvan ver krijgen de heeren:

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1892 | | pagina 264