357 De heer Mathon zegt, dat een precedent bestaat om niets toe te kennen, en wijst daartoe op de weduwe Van Laarhoven, op wier verzoek de Raad indertijd afwijzend heeft beschikt. Daartegen doet de heer Heijlaerts opmerken, dat Van Laarhoven niet eene ziekte had bekomen in en door den dienst, gelijk met Duurland het geval is geweest. De heer Van Mierlo wenscht niet een precedent ten deze te stellen en een pensioenfonds te maken buiten het fonds. De heer Heijlaerts antwoordt daarop, dat nu niet meer een precedent behoeft gesteld te worden, dewijl het bestaat ten opzichte van de wed. Sass en de dochter van Van Kerkoerle. Dat waren uitzonderingen meent de heer Van Mierlo. De heer Heijlaerts zegt, dat de heer Nelissen gesproken heeft over liet oprichten van een weduwen- en weezenfonds. Spreker beveelt aan, dat zoodanig fonds moge tot stand komen. De voorzitter vraagt, of de heer Heijlaerts eenig voorstel wenscht te formuleeren. Waarop de heer Heijlaerts toestemmend antwoordt, er bij voegende, dat door hem wordt voorgesteld, aan de weduwe Duurland eene gratificatie toe te kennen. De heer De Bont Ondersteunt dat voorstel.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1892 | | pagina 357