m
bevonden zijn lidmaatschap van den Raad te behou
den. Zonder die pogingen zou men zich tegenover
de kiezers plichtig maken aan eene daad van klein
bestuur. Laten liet dagelij ksch bestuur en de Raad
vereenigd ten deze handelen. Een-ieder zou dat
toejuichen.
De voorzitter zegt, dat tot behoud van den heer
Van Mif,ui.o in den Raad, reeds door zijne vrienden
al het mogelijke is in het werk gesteld.
Dat zijn herneemt de heer Heijlaerts enkel
officieuze pogingen geweest. Spreker zou willen een
officieel optreden ten deze.
De heer Nelissex verklaart voor den heer Van
Mieri.o even groote achting te koesteren als de heer
Heijlaerts, doch evenwel niet met'diens denkbeeld
te kunnen meegaan. Immers als andere leden hun
lidmaatschap neerlegden en zij werden niet aange
spoord hun besluit in te tiekken, dan zou da.t als
eene geringschatting, in welken zin ook, kunnen wor
den opgenomen. Daarom is het gevaarlijk ten deze
een precedent te stellen.
Wat het gesprokene door den heer Sassen betreft,
daarop wil spreker antwoorden, dat de heer Van
Mieri.o raadslid blijft totdat in diens vacature zal
voorzien zijn en hij dus ook blijft deel uitmaken
van de commissiën waarin hij zitting heeft. Wel
kan echter voorzien worden in de vacaturen ontstaan
door het overlijden van den heer Pels Rijcken.
Spreker kan hier bijvoegen, dat hij zich vergewist
heeft, dat de heer Van Mieri.o nog eene zitting van
de waterleidings-comniissie zal beleggen.