423 De heer Vreede zegt, dat al is hij het eens met den heer Rombouts, dat de voorgestelde pogingen tevergeefs zullen gedaan worden, door hem het voor stel van dén heer Heijlaerts is ondersteund, omdat daarin gelegen is de waardeering van de groote kundigheden van den heer Van Mierlo, wien dan blij ken zal, hoe hoog -de achting is, die jegens hem in dezen Raad gekoesterd wordt. De onwettigheid van het voorstel ziet spreker overigens niet in. Den heer Van Dam komt het voor, dat het voor stel van den heer Heijlaerts in strijd is met «1e gemeentewet. Wel kunnen zaken voorgesteld worden die een onderwerp der gemeente uitmaken, maar andere niet. Al moge het verlies van den heer Van Mierlo groot zijn, de gemeenteraad mag niet treden buiten zijn werkkring en pressie uitoefenen op iemand om lid te blijven. Dat kan wel geschieden buiten den Raad. Spreker verklaart dan ook buiten stemming te zullen blijven. De heer Guljé leest art. 8 der gemeentewet en wijst daarna op den plicht die, in het geval met den heer van Mierlo, op burgemeester en wethouders komt te rusten. De heer Van Mierlo kan worden herkozen. Subsidiair stelt spreker voor, dat de Raad of burgemeester en wethouders aan den heer Van Mierlo een brief zullen richten, waarin leedwezen wordt betuigd over het neerleggen van zijn mandaat als raadslid en 's Raads erkentelijkheid wordt uitge drukt voor de langdurige en groote diensten door hem aan de gemeente bewezen. De heer Matiion, die tegelijk met den heer Guljé het woord had gevraagd, zegt op dezelfde bepaling

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1892 | | pagina 423