458 «verklaarde opgaaf van zijn tijd van dienst als voor, »en dat de bezoldiging door hem genoten bedraagt «gedurende negen jaren en zeventien dagen ad f 550. «'sjaars en negen maanden f 600.'sjaars. «Hieruit blijkt dat adressant den bij art. 43e der «verordening vereischten leeftijd van zestig jaren «beeft bereikt, maar zich op geen twintigjarigen «diensttijd kan beroepen, zoodat bij geen recht op «pensioen heeft verkregen. «Adressant beroept zich dan ook op de uitzonderings- «bepaling van artikel 5 der verordening, waarbij aan «ambtenaren en bedienden ook pensioenen wordt «verleend, wanneer zij na iienjarigen dienst door «ziels- of lichaamsgebreken voortdurend ongeschikt «voor hunne betrekking zijn geworden, mits die «ongeschiktheid bewezen worde door eene beëedigde «verklaring van twee deskundigen, door den kan- «tonrechter op aanvrage van burgemeester en wet- «houders te benoemen. «Die aanvrage is door burgemeester en wethouders «geschied, en zijn door den kantonrechter tot dat «onderzoek benoemd de heeren medicina} doctoren «II. van Wijngaarden en P. A. Bossers, die, na «den vereischten eed in handen van den heer kan- «tonrechter te hebben afgelegd, eene schriftelijke «verklaring hebben afgegeven, dat na langdurig en «nauwkeurig onderzoek hun is gebleken, dat adres ssant niet lijdende is aan lichaams- of zielsgebreken, «en voor het vreemde gedrag van adressant eene «andere oorzaak moet worden gezocht. «Vermits alzoo de door adressant beweerde voort- durende ongeschiktheid wegens zielsgebreken niet «is bewezen, kan hem ook op grond van de uitzon- «deringsbepaling van artikel 5 der verordening geen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1892 | | pagina 458